8. 'èl mal'áach qehiellát z'miernáah k'tóv: 'èt 'ellèh hadd'varíem 'oméer haarie'shóon wehaa'acharóon,
'ashèr méet wa'jjechíe:

Schrijf aan de engel van de gemeente van Smyrna:
" Hij, Die deze woorden spreekt, is de Eerste en de Laatste, Die dood was en weer levend geworden
is:

9. 'aníe jodée'a 'èt tsaratcháa we'èt 'aanjèchaa - 'eelláah shè'aasíer 'attáah - we'èt gieddoefáah shèl
haa'omríem 'jehoedíem 'anáchnoe, we'eejnáam 'elláah knèssèt hassaatáan.

Ik weet uw benauwdheid en uw armoede - maar u bent rijk - en de lasterpraat van hen, die zeggen
'wij zijn
Joden ' en die dat niet zijn, maar een synagoge van de satan.

10. 'al tier'áah miepnéej mah shè'attáah 'atíed liesból. hiennéeh 'atíed hassaatáan lèhashlíech
'anaashíem
miekkèm lakkèlè' k'deej shètt'noesóe wetiehjèh laachèm tsaaráah 'asèrèt jaamíem. hèjèh nè'èmáan 'ad
maawèt we'ètéen lecháa 'atèrèt hachajjíem.

Wees niet bang voor wat u zult lijden.
Zie - de satan zal mensen uit uw midden in de gevangenis werpen om u te verzoeken en u zult een
verdrukking hebben van tien dagen.
Wees trouw tot de dood en Ik zal u de kroon van het leven geven.

11. mieshè' ozèn lo, jieshmá' naa' mah shèhaaróeach 'omèrèt laqqehielót.
hammenatséeach lo' jiennazéeq bammaawèt hasheeníe.

Laat wie oren heeft luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Wie overwint zal niet beschadigd worden door de tweede dood.
Zo'n 60 kilometer ten noorden van Efese lag een concurrerende stad: Smyrna.
Smyrna heette de meest veilige zeehaven van die tijd te zijn, maar voor de volgelingen van
Jezus was die
stad intussen allesbehalve een veilige haven.
Liggend op de handelsroute Rome… India… Perzië, ontworpen door keizer Alexander de
Grote, werd dit
'sieraad van Azië' heel vaak door kooplieden en reizigers bezocht.
Net als Efese was ook dit helaas een door en door heidense stad en het feit, dat hier nogal
wat Joden
woonden, veranderde daar niets aan.
De hoofdstraat heette " de straat van goud", maar - hoewel in de Bijbel over de hemel ook
dichterlijk
gezongen wordt dat de straten er van goud zijn en dat de 12 poorten er uit één enorme
parel gemaakt zijn
- was er aan deze specifieke straat, waar aan de ene kant een tempel stond voor de
Griekse god Zeus (
die bij de Romeinen Jupiter heette) en aan de andere kant de tempel voor 'de moeder der
goden': Cybele,
héél weinig hemels…
Sinds het jaar 26 na Christus had Smyrna ook een tempel voor de Romeinse keizer
Tiberius en dat
maakte de stad tot een centrum van keizeraanbidding.
Heidens én rijk - dat was Smyrna.

Maar… in datzelfde Smyrna sterven de volgelingen van de Heer als martelaren.
In Smyrna betalen ze voor hun christelijk geloof met hun bloed!
En inderdaad - waar de gemeente van Efeze ( zie Openbaring 2: 1-8) model stond voor de
jonge kerk,
zoals die vlak na het overlijden van de apostelen al begon te ( ver)worden, zo
is Smyrna een type van de vervolgde kerk.
Als u in die tijd en in die stad openlijk beleed: "Jezus is Heer" ( en niet de keizer.. die
zichzelf in het
Romeinse wereldrijk als een god liet vereren ) , dan moest u daar heel veel voor
overhebben.
De meest verschrikkelijke martelingen konden uw deel worden!
En.. nog gruwelijker dan de eígen dood - die men wellicht zeer bewust onder ogen zag -
moet het geweest
zijn, als de meest geliefde medemens.. of de kinderen..of de ouders van huis werden
opgehaald.
Ieder wist precies wat er dan zo ongeveer gebeuren ging.
Dan wankelde toch alles?
Want ook al weet iemand van het eeuwige leven na dit leven en gelooft daar vurig in, dan
nog is daar toch
die mens, met wie men met vele miljoenen draden verbonden is, die zo dierbaar is dat u
alleen maar wilt
beschermen, behoeden… en die wordt dan tot bloedens toe geslagen of anderszins
gemarteld, die wordt,
bedekt met teer als een levende fakkel, in de bomen gehangen om zo te verbranden bij
een thuisfeest
voor de plaatselijke notabelen of die wordt in de arena door wilde dieren verscheurd.
Wel - bij deze christenen, in deze situatie, arriveert de brief van de Heer en die begint dan
met:
" Hij die deze woorden spreekt is de Eerste en de Laatste, Die dood was en weer levend
geworden is."

Ja - want dat was natuurlijk hét thema hier: dood en leven.
Het moet een enorme troost geweest zijn voor deze gelovigen, die vandaag niet wisten of
ze morgen
wellicht de marteldood moesten sterven, dat hun Heer dood gewéést was, maar dat Hij nu
leefde!
De dood was geen eindpunt, maar een tussenstation.
Hijzelf, Jezus, was het Levende bewijs.
Hij had niet voor niets al tijdens Zijn leven op aarde gezegd:
" En weest niet bevreesd voor hen, die wél het lichaam doden,
maar die de ziel niet kunnen doden.
Weest veeleer bevreesd voor Hem die beide,
Ziel en lichaam,
kan verderven in de hel…." ( Mattheüs 10:28).
Het leven van een christen eindigt niet bij zijn sterven, maar toch…. alleen in God's kracht
kan een mens
onder dergelijke zware omstandigheden volharden in zijn geloof.

"Ik weet uw benauwdheid en uw armoede - maar u bent rijk…", schrijft de Heer der Kerk
aan de
vervolgde gemeente van Smyrna.
Nee - in materieel opzicht waren ze niet rijk , de gelovigen van Smyrna, want wie weigerde
de keizer van
Rome als god te aanbidden werd gezien als een staatsgevaarlijk element en zou niet snel
een carrière van
enige betekenis kunnen opbouwen.
Maar… er is rijk en rijk!
Zoals Matthew Henry schrijft: " Velen zijn rijk in tijdelijke, maar arm in geestelijke goederen.
Sommige mensen, die uitwendig arm zijn, zijn inwendig rijk: rijk in geloof, rijk in goede
werken, rijk in
voorrechten, rijk in het Verbond, rijk in geestelijke gaven, rijk in hoop en rijk in erfenis.
Mensen die trouw willen zijn aan Christus, moeten verwachten door vele verdrukkingen te
gaan, maar
Jezus Christus neemt nauwlettend kennis van hun droefenissen en Hij zal die vergelden
aan hen, die dat
de christenen aandoen,
Maar zij die bedroefd wórden, zullen eeuwig met Hem rusten." ( Rusten betekent hier iets
anders dan
niets doen… genieten komt dichter in de richting. G.Q.)

Laten we nu eens kijken naar het verhaal van een gelovige, die heeft moeten ondergaan
wat wij hier
bespreken: Justinus de Martelaar, die zo ongeveer leefde van 110 tot 165 na Christus.
P.A. de Rover vertelt over hem in " De strijdende Kerk":
" Aan het strand van de zee, niet ver van Efeze, wandelt omstreeks 135 na Chr. een jonge
man, van ruim
25 jaar.
Hij is in diep gepeins verzonken.
Hij hoort niet het eeuwig lied van de zee ; hij ziet niet de hoge, blauw-koepelende hemel ;
hij wil alleen
zijn; in zijn ziel is een groot verlangen, dat smacht naar bevrediging: het verlangen naar
waarachtig geluk,
naar het evenwicht door diepe, innerlijke vrede.
Hij is een gelukzoeker in de ware betekenis van het woord, Justinus, de zoon van Priscos,
de Griek.
Te Flavia Nabloes, dat is Sichem, in Palestina, is hij geboren.
In zijn jonge ziel is al vroeg een dorst naar kennis ontstaan.
Zijn ouders zijn welgesteld; Justinus mag deze dorst lessen in de school der wijzen.
Hij heeft het ver gebracht in die scholen, want reeds op jeugdige leeftijd draagt hij de toga
van de
wijsgeren.
En toch: één ding ontbreekt hem: het ware geluk.
Hij heeft het gezocht in de heidense, wijsgerige stelsels, hij heeft het gezocht in de stoa (
de leer van
mensen, die zich niet door de omstandigheden van het leven in de war laten brengen..
G.Q.), maar daar
vond hij het niet.
Hij heeft het gezocht bij Plato, maar ook die heeft hem nog niet bevredigd.
Nog steeds is er dat heimwee in zijn ziel.
Hij wil door ascese ( afzien) en innerlijke aanschouwing opklimmen tot het ongeboren
licht, daar waar de
godheid woont.
Hij zoekt de hoogste trap in die opklimming, de extase, waarin de ziel als het ware uit het
lichaam treedt
en tot een zien van de godheid geraakt, waarbij aan alle verstaan en begrijpen het zwijgen
wordt
opgelegd.
O, als hij toch eens zóver kon komen!
Hij zál zover komen, Justinus, maar niet op de manier die Plato voorstelt,
niet langs de weg van een eigengemaakte verlossing,
maar door de verlossingsdaad van een andere wijze uit Palestina: Jezus van Nazareth,
Gods Zoon, het
vleesgeworden Woord.
Het middel daartoe is een oude christen.
Zie, daar komt hij aan, ook wandelend langs het strand.
Zijn oog is niet naar de aarde en zijn ziel is niet naar binnen gekeerd.
Hij tuurt in de verte over de zee.
Er is een zekere onrust in zijn blik.
Pas als hij vlakbij Justinus is gekomen, merkt die hem op.
Dan ontspint zich een kort gesprek, kórt .. ja, maar een gesprek dat voor Justinus een
eeuwigheid van
volkomen geluk opent.
Een gesprek dat resulteert in zijn eeuwige vrede en - hier op aarde - tot zijn gezegende
werk als
apologeet, als verdediger van het christendom.
" Wat brengt u hierheen?", vraagt Justinus aan de oude man.
"Ik wacht op mijn familie. Ze moeten komen van een verre reis en ik ben bezorgd, vanwege
hun verlate
komst. En u, wat heeft u hier gebracht?"
"Ik zoek in de eenzaamheid de opklimming tot het ongeboren licht.
In innerlijke beschouwing ben ik op zoek naar de godheid, naar het ware geluk."
De grijsaard kijkt de jonge man diep in de ogen.
Hij ziet het verlangen, dat daarin woont.
Ook hijzelf heeft dat verlangen gekend.
Ook hij heeft het gezocht met zijn verstand en met zijn denken.
"De wijsbegeerte is de wetenschap van het hoogste zijn; door haar kunnen we komen tot
het eeuwig
onwankelbare, onveranderlijke;
haar loon is toch een gelukkig leven?", vraagt Justinus.
"Door de menselijke rede zult u nooit God leren zien", antwoordt de grijsaard.
" Maar - hoe dan?", vraagt Justinus.
" Door te leren van hen, die Gód gehoord en gezien hebben."
'Ach, als ik maar iemand kon vinden die ik kon vertrouwen..', roept Justinus uit, "Eén van
mijn leraren
was hebzuchtig en maakte ruzie over de prijs van de lessen.
Een ander had het alleen over twijfel en onzekerheid.
Weer een ander zei dat ik, voordat ik de hoogste wijsheid mocht naspeuren, eerst muziek,
sterrenkunde
en wiskunde moest bestuderen.
Een vierde adviseerde mij zelfbeschouwing in eenzaamheid…".
"Niemand van hen kent de ware vrede", zei de grijsaard.
"Alleen door deugd, gereinigd door de Heilige Geest, kan een mens het Goddelijke leren
kennen.
Lang voor de Griekse filosofen leefden er mannen, die naar de Geest van God hebben
gesproken en die
de toekomst hebben geprofeteerd.
Het zijn de profeten.
Zij verkondigden de Schepper van het heelal, God de Vader.
Zij spraken van Jezus Christus, Zijn Zoon, de God die mens werd, Die leed en stierf aan
een kruis en zo
het mensdom weer opheft tot God, Zijn Vader.
Daarvan hebben de profeten van het oude Israël gesproken.
Hun geschriften bestaan nog. Lees die! Maar…. ze willen niet begrépen worden, u moet
hen geloven.
Met bewijzen laten zij zich niet in.
Lees hun geschriften en bid, dat de poort naar het licht voor u geopend wordt; want God
moet het Zelf aan
een mens geven.
Pas als God Zelf die poort opent, dan kan de mens daardoor ingaan tot het eeuwige,
ongeboren licht.
Probeer een man van de daad te zijn, liever dan een wereldwijze".
De grijsaard wandelt door.
In het hart van Justinus is een vuur ontstoken, dat niet meer uitgeblust wordt.
De Heilige Geest zal het gezaaide zaad laten ontkiemen en rijke vruchten laten dragen.
Justinus onderzoekt de heilige Schriften van de christenen; hij zoekt omgang met de
volgelingen van
Jezus; hun opgewektheid en standvastigheid in het lijden, hun ongeëvenaarde
stervensmoed vervullen
hem met diepe bewondering.
Hij leert God de Vader vinden, niet door Plato, de grootste denker van het antieke
heidendom, maar door
Jezus Christus, de God-mens van Golgotha.
Jezus overwint Plato in Justinus.
De jonge wijsgeer, de gelukzoeker, vindt het waarachtig geluk.
Hij laat zich dopen te Efeze.
En wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, hij wordt een strijder.
Justinus legt de filosofen-toga niet af. In de mantel der wijsgeren trekt hij door de landen
van het antieke
heidendom als een strijder voor Jezus Christus.
Justinus wordt een man van de daad.
Want Christus vraagt altijd mensen van de daad.
Geen mensen, die hun leven enkel verdromen in stille bespiegeling, hoewel zij de
momenten van inkeer
ook kennen moeten, maar mensen, die doen de wil van de Vader.
Gods verborgen omgang vinden zielen waar Zijn vrees in woont.
Ja, maar wie die verborgen omgang, die gemeenschap met het ongeboren licht, heel reëel
gesmaakt heeft
- hij komt tot de hoogste activiteit.
Justinus doorreist als Evangelist in zijn filosofenmantel Egypte, Klein-Azië, Palestina.
Hij komt te Rome en sticht daar een school voor Evangelisten.
Hij redetwist er met de Romein Crescens.
Zo machtig is zijn rede, dat hij Crescens verslaat.
Crescens, de kleine mens, gaat Justinus haten met een dodelijke haat.
Hij zal niet rusten, voordat hij de machtige mond van Gods getuige heeft verstomd.
Het gelukt hem na vele aanslagen.
Onder Marcus Aurelius sterft Justinus, Gods evangelist in filosofentoga, de marteldood.
Hij wordt gegeseld en met de bijl onthoofd.
En als hij komt aan de poort van het eeuwige Licht, dan staat Jezus daar.
Hij drukt hem de krans der overwinning op de slapen en spreekt:
" Kom binnen, gezegende van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u is weggelegd
van voor de
grondlegging der wereld."
Justinus' mond is verstomd, maar zijn woord niet."

Wie in Smyrna een christen aangaf bij de overheid, die kreeg 10% van diens bezittingen!
In zulke omstandigheden kregen ze uiteraard ontzettend véél vijanden….!
"Ik weet uw verdrukking", schrijft de Heer, " en uw armoede en de lasterpraat van hen, die
zeggen : 'wij
zijn Joden" en die dat niet zijn, maar een synagoge van de satan."
Het waren niet alleen heidenen, die met het verraden van christenen geldelijk gewin
probeerden te
behalen: ook veel Joden!
Laten we vooral niet vergeten dat Joden, met hun geloof in één God, alleen maar geduld
werden, maar
ook niet veel meer dan dat.
Door de volgelingen van Jezus bij de autoriteiten aan te geven, hoopten ze de overheid
goedgunstig te
stemmen jegens zichzelf.
De Joden, die zich zo misdroegen, waren trouwens niet eens échte Joden, maar mensen
die Jodendom en
heidendom vermengden: een beetje dit en een beetje dat - net zo het uitkwam.
Syncretisme heet dat.
Ze deden bijvoorbeeld mee aan de heidense offerfeesten, om maar niet - door daar weg te
blijven - bij de
stadgenoten op te vallen.
Maar… hoe kan een dergelijke, op zelfbehoud berustende houding, in overeenstemming
gebracht worden
met de geloofsbelijdenis van Israël:
"Hoor, Israël, de Heere is onze God - de Heere is Eén!"?
In de tijd, dat Jezus op aarde leefde, had je ook al zulke 'satanische' Joden.
Daar zegt de Heer keihard tot zulke leden van de 'synagoge van satan':
"Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerte van uw vader doen.
Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid.
Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de
vader der
leugen"…..

"Wees niet bang voor wat u zult lijden.
Zie - de satan zal mensen uit uw midden in de gevangenis werpen om u te verzoeken en u
zult een
verdrukking hebben van tien dagen.
Wees trouw tot de dood en Ik zal u de kroon van het leven geven."

Velen denken, dat hun leven, na hun bekering, over rozen gaan zal.
Nu - dat lezen we hier niet!
Wat de Meester is aangedaan - zo zal het ook met de dienaren gaan.
"Wees er niet bang voor", zegt Jezus. " Ja - het kómt - maar vrees daarvoor niet".
Toen men Polycarpus, de stokoude bisschop van Smyrna, in het jaar 155 vroeg: "Is het
dan zó erg om te
zeggen Kyrios Caesar? ( de keizer is Heer)?", antwoordde hij:
"Het is sinds 80 jaren dat ik Christus dien en Hij heeft mij niets kwaads gedaan: hoe zou ik
Hem, mijn
Koning en Heiland, kunnen lasteren?"
In een rondschrijven, dat na zijn verbrandingsdood verspreid werd, lezen we dat de
engelen hem aan het
einde toeriepen "Getrouw tot de dood!" en dat hij van Christus de levenskroon ontving.
En nog steeds, elke dag opnieuw, door alle eeuwen heen, tot op vandaag, ontsteekt men
in Smyrna een
kaars voor Polycarpus.
Overigens, de vervolging van tien dagen wordt wel verklaard als een vervolging tijdens
tien Romeinse
keizers.

Wie overwint zal niet beschadigd worden door de tweede dood.

Nu, ieder mens - en ook iedere christen ( behalve dan de allerlaatste generatie christenen)
sterft een
éérste dood - een lichamelijke dood.
De tweede dood echter - dat is de hel.
Geen christen zal daar ooit komen.
Over de hel en de tweede dood zullen we het nog hebben in latere afleveringen over
Openbaring.

Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.
Beef, satan! Gij, die ons geleidt, zal ú de vaan doen strijken.
Delf vrouw en kind'ren 't graf - neem goed en bloed ons af - het brengt u geen gewin:
wij gaan ten hemel in
en erven kóninkrijken! ( Couplet 4 van het Lutherlied).